zondag 5 maart 2017

ONKRUIDBOMEN


Nog steeds ontdek ik nieuwe dingen in de tuin die ik jaren geleden kocht met het huis dat daarbij hoorde. Ogenschijnlijk een mooie tuin met een uitzicht dat ik nog moest veroveren. Intussen, een aantal jaren later was ik de brandnetel meester. De meeste bramenstruiken waren gerooid en vernietigd, terwijl ik er nooit één braam aan heb zien hangen en alle mij onbekende grassoorten zijn met de diverse bloempjes kort gemaaid.
Tussen de zieke buxus staat een halfdode hazelaar, omgeven door tientallen nieuwe scheuten van zo’n zes meter hoog. De meeste scheuten moeten daar weg. Even verderop krijgt een leycesteria geen licht vanwege ook zo’n brede hazelaar. Bij nadere beschouwing is de oude stronk van die hazelaar weggehaald, maar tientallen jonge scheuten waaieren alle kanten uit. Die moeten dus ook weg. Eerder gezegd dan gedaan. Het taaie hout laat zich moeilijk zagen. De stronk kan niet uit de grond, dus blijft er een litteken achter. Dezelfde littekens zie ik in het gazon. Ooit stonden daar bomen en waarschijnlijk hazelnotenbomen. De eerste jaren ruimden we handmatig acht bomen, erop hopend dat de zwammen de stronken zouden opruimen, terwijl de klimop (Hedera) alles mooi bedekt. 
De lelies die mooi in bloei stonden blijken rond een dergelijke stronk te staan, want regelmatig vind ik uitschot van de hazelaar rond de lelies terug. Wat ik aan takken terugsnoei komt dubbel terug, zodat de bomen steeds breder worden. Iedere dag trek ik de zaailingen uit de grond van niet alleen de hazelaar, maar ook van de es (Acer) en de plataan (Platanus). Kleine plantjes nog, maar al wel stevig geworteld. Sommige zijn al een halve meter hoog vóór ik ze ontdek. De buren hebben in hun verwilderd stuk grond enkele reuzenplatanen staan, dus die zaailingen heb ik ieder jaar weer, net als de vele, vele wilde seringen en acacia’s.

In het najaar kwamen enkele vrienden wat bomen ophalen. Ik kon zestig seringen leveren, tientallen acacia’s en honderden platanen en hazelaars. Eén enkele eik ontdekte ik, maar die mag nog een jaartje. Zelfs mijn ‘steriele’ beuk produceerde zaailingen en zoiets moois had ik nog nooit gezien. Zo’n opkomende beukje begint met twee kiemblaadjes glanzend als leer, langs een teer stengeltje. Het lijkt een groene vlinder. In het midden een rossig puntje dat het begin is van twee echte beukenblaadjes. Erg mooi om te zien. Dit is dus geen onkruidboom, maar deze kweek ik op tot een haagje.

Op zoek naar verscholen hazelaars buig ik één van de hoge laurierstruiken open en het lijkt of ik een blik soep opentrek. Ik snuif het aroma nog eens goed op en snoei wat takken die ik naar de keuken breng om te drogen. Ik herinner me het eerste jaar toen wij ons hier vestigden. In mijn bagage bevonden zich twee potjes gedroogde laurierblaadjes. Jawel hoor. Ik betaalde enkele euro’s voor een potje gevuld met een paar van deze blaadjes voor soepen en sauzen. Van deze metershoge struiken kon ik duizenden potjes vullen. Kosten? Alleen de potjes. Tak na tak na tak zaagde ik terug tot bijna twee meter hoog. Na twee struiken hield ik het voor gezien. Nog acht te gaan en ik grijnsde naar de zeker tien meter hoge laurier aan onze grens op buurmans kavel. Tienduizend potjes? Mooi twintig mille, maar voorlopig gingen we dagenlang zagen, breken en verpulveren. Nog steeds zwaar werk, zonder machines. Ik creëerde een composthoek van louter hazelaar en laurier en besef dat alle planten en zeker bomen nuttig en mooi zijn, maar een overdosis vormt onkruid; in mijn geval zijn het onkruidbomen.